James Mallon “Als God renoveert”

Divine renovation: “Als God renoveert”. Met vaste hand word je als lezer meegevoerd in een proces van herbronning naar een authentieke geloofshouding. James Mallon (JM) is een begeesterd man die geen vrede heeft met de lauwheid van zoveel “gewoonte-gelovigen”. Nog minder kan hij overweg met mensen die nauwelijks (nog) iets met de kerk te maken hebben maar die wel  de charmes van kerkelijke feesten en rituelen willen meepikken. Eigenlijk staan ze het proces van kerkopbouw zoals hij het verstaat in de weg. Uiteraard is iedereen welkom in de kerk maar het moet toch ook meteen duidelijk worden gemaakt dat geloof een engagement vraagt. Dat geldt ook voor de zogeheten “rites de passage”. Mensen die hun kinderen laten dopen moeten beseffen dat het niet in eerste instantie gaat om een uiting van dankbaarheid om het geschenk dat hen te beurt is gevallen. Het gaat ook niet om een zegening of een gebed om geborgenheid of om een veilige toekomst. Het gaat om de opname van dit kind in een christelijke geloofsgemeenschap. Deze gemeenschap wordt gedragen door een aantal specifieke kenmerken. Het duidelijkst komt dit tot uiting inde  regelmatige deelname aan het sacramenteel leven van de kerk. JM wil werk maken van een nieuwe evangelisatie. Naarmate het boek vordert wordt dit steeds duidelijker en wordt ook de inhoud van het engagement en van de evangelisatie concreter ingevuld.

Van bij het begin geeft de auteur een aantal kernbegrippen aan die voor hem wezenlijk zijn voor een vernieuwing van het kerkelijk leven. Volgens JM zijn we onze identiteit kwijt of vergeten of zijn we te onverschillig geworden om ons daarover druk te maken. Onwillekeurig kwam de vergelijking met de kritiek van Sören Kierkegaard (19e eeuw) bij me op. Ook hij reageerde tegen een kerk die onderdeel van een burgerlijke cultuur was geworden, zonder enige kritische klank ten aanzien van de algemene vooruitgang die de moderne wereld kenmerkt. Dat het evangelie ook een kritische stem laat horen is voor de meeste “gewoonte-gelovigen” op zich reeds een vervelend geluid. Mensen betalen hun kerkbelasting en vragen daarvoor ook de service waar ze claimen recht op te hebben. Die mentaliteit is de auteur liever kwijt dan rijk. We moeten onze identiteit opnieuw duidelijk stellen. Maar juist hierover wordt inhoudelijk nauwelijks iets gezegd. Tussen twee zinnen door lezen we dat het gaat om de roeping van Israël en de verdere ontwikkeling daarvan in het christendom. Die boodschap moet aan de hele wereld verkondigd worden. Aldus het slot van het Matteus evangelie. “Maak alle volkeren tot mijn leerlingen” (28, 19). Die zending moet de hele wereld rond gaan. Die boodschap is de kern van onze identiteit volgens JM.

Christelijke identiteit hoort bijgevolg  onlosmakelijk samen met missie. Kerk is missionair, moet naar buiten treden.  Ze mag zich niet langer tevreden stellen met het onderhouden van de zaken die goed geregeld zijn en tot de vaste gedragspatronen van mensen zijn gaan behoren. Daardoor vergeet ze haar belangrijkste zending: dat ze naar buiten moet treden. Het verminderd kerkbezoek en het afhaken van de levensstijl die hoort bij een kerkelijk engagement leiden vaak tot een puur consumentisme. Dit wordt zichtbaar waar mensen een beroep doen op de kerk om op de eerste rij te zitten op kerkelijke feestdagen of wanneer ze de sacramenten willen ontvangen omwille van de feestvreugde die mensen nog vrolijker maakt. Aldus doop, communie, huwelijk. Vaak zonder enige religieuze betekenis of zonder kerkelijk engagement.

Deze missie vergt van gelovigen een inzet als leerling van Jezus. Leerling zijn is een proces. Het kleurt je hele leven. Het vraagt ook voortdurende aandacht. Zonder groei verkommert  het leven en de dynamiek en vervallen we in zuiver gewoontepatronen, maar zonder het vuur van de Geest. Van essentieel belang is de persoonlijke ontmoeting met Christus, of de persoonlijke ervaring van Christus. Het is zonder meer centraal voor een vernieuwde geloofsbeleving. Dat bewustzijn moet sterker worden, dringt de auteur aan.

De kerkelijke context die de auteur voor ogen heeft is duidelijk verschillend van de doorsnee kerkbeleving in West Europa. Er is meer sprake van grootschaligheid wat de gemeenschap betreft en er is een mentaliteit voelbaar die de secularisatie anders beleeft dan hier het geval is (het promoten van de Alpha-cursus is daar een symptoom van). Dit neemt niet weg dat het boek een aantal tips bevat die ongetwijfeld kunnen bijdragen tot een optimaliseren van de geloofsbeleving en van het groepsgevoel. Tegelijk doet het vooral denken aan grootse happenings en een vooral grootse organisatie waarbij de pastoor vooral een bekwaam manager moet zijn. Uiteraard hoeft dit niets af te doen aan zijn religieuze bewogenheid. Toch valt op dat zijn pastorale zorg vooral betrekking heeft op het coachen van zijn medewerkers. Of dit ook implicaties heeft voor de (on)houdbaarheid van het huidig priesterbestand wordt verder niet geanalyseerd Klerikale cultuur” p.193 vv). Het ziet er naar uit dat de bestaande ambtsstructuur het gewoon weer overneemt van het leven.

De auteur schrijft breedvoerig. Dat maakt  de lectuur soms wat lastig. Gebalder geschreven was het wellicht sterker overgekomen. De visie op kerk en hoe zij vernieuwd tot nieuwe bloei kan worden gebracht zit helemaal vervlochten in de momentane situatie. Dat geeft aan zijn beschrijving van voortdurend opduikende nieuwe problemen en het zoeken naar oplossingen iets hectisch. Hij is voortdurend bezig met opduikende problemen en vindt her en der antwoorden bij verschillende wetenschappers die hij probeert in te schakelen. Al bij al geeft het betoog vooral de indruk van een manager die een organisatie naar een bepaald doel wil brengen.

De kernbegrippen die JM voorstelt klinken duidelijk, maar roepen evenveel vragen op als ze antwoorden lijken te suggereren. Geen daarvan wordt kritisch bekeken. Alle drie roepen evenwel veel vragen op. Hoe omschrijf je de identiteit van de kerk? Hoe verhoudt deze zich tot de grotere joodse en christelijke tradities? Benedictus XVI denkt daar heel anders over dan theologen als Paul Knitter of Ulrich Libbrecht om maar lukraak twee namen te noemen. Zelfs binnen de christelijke traditie dringt de vraag zich op naar een houding ten aanzien van de oecumene, en ook hier zijn de meningen erg uiteenlopend. Zelfs binnen de kring van de bisschoppen. En hoe belangrijk wegen bepaalde geloofspunten die eigen zijn aan de Rooms katholieke traditie maar die in andere christelijke tradities anders worden gezien?

Soortgelijke vragen kunnen gesteld worden rondom het begrip missie. De tijd dat de missionering hand in hand ging met de kolonisering is vandaag niet meer relevant. Maar het begrip roept nog steeds reminiscenties op aan de tijd van de missionarissen die als “de besten onzer broeders” (en zusters allicht ook) werden beschouwd. “Vera religo” was het begrip (Florence Ferrara 1442) dat als theologische verantwoording functioneerde. Allen die daar buiten vielen werden uitdrukkelijk veroordeeld tot de eeuwige verdoemenis. In de 20e eeuw is dit inzicht (mede door het opkomend nationalisme en de onafhankelijkheidsdrang van talloze kolonies) onderuit gehaald. Een heel nieuw mens- en wereldbeeld deed zijn intrede.  De waardering voor bestaande religies opende onze ogen. Wat betekent het vandaag nog wanneer we zeggen dat de kerk moet naar buiten treden? Om wat te doen? Er is een heel nieuwe theologie gegroeid met betrekking tot andere godsdiensten. Raimundo Panikkar bv. ziet een mogelijke positieve relatie tussen verschillende godsdiensten mogelijk. Hij acht het zelfs mogelijk dat het behoren tot verschillende godsdiensten tegelijk niet uitgesloten hoeft te worden. Wat betekent missie binnen deze nieuwe situatie?

Als derde kernbergip: het ”leerling” zijn van Jezus. In elk geval is dit een gelukkiger omschrijving van een leven als christen gelovige dan het “vriend” zijn van Jezus. Opvallend is de promotie van de aanbidding die aangemoedigd wordt. Voorbeeld:  de uitstalling van de geconsacreerde hostie. Jezus vroeg toch navolging, geen aanbidding. Het is symptomatisch voor de verschuivingen die geruisloos binnensijpelen. Soms staan we vol bewondering voor het enthousiasme dat zich manifesteerde bij de eerste christengemeenschappen. Maar welke vertaalslag (en zelfs in het meervoud: vertaalslagen) dient er gemaakt te worden van die situatie in de eerste eeuw, naar vandaag om het leerling zijn een eigentijdse invulling te geven. Christenen vormden toch een kleine minderheid in het Romeinse rijk? Vandaag staan we voor de vraag hoe we omgaan met de restanten van het cultuurchristendom. Want daar krijgt ook JM mee af te rekenen. Mensen vragen alleen maar een ritueel bij geboorte, enz. Sociologisch zien we hoe het behoren tot een club of een organisatie niet meer verloopt als vroeger: men is geen ”lid meer van …”: men gaat sporadisch hier en daar naartoe. Het gezag dat de kerk vroeger genoot en het impact dat ze had op de levensstijl is grondig veranderd. Dat schijnt JM in zijn begeleiding van trouwlustige paren niet goed begrepen te hebben (p.255 vv.) wanneer hij hen die reeds samenwonen aanmaant apart te gaan wonen, en zeker apart te “slapen”!

Tot slot: Ik vind het jammer dat er niet geprobeerd wordt (of er niet in geslaagd is) een nieuwe taal te ontwikkelen die op een frisse manier een gelovige houding ter sprake brengt. Uiteindelijk komt de auteur terecht bij de heel traditionele betekenissen die reeds lang door iedereen gekend zijn. Ik denk dat hier een belangrijk probleem ligt en een fundamentele uitdaging. Ik stel vast dat de Augustiniaanse traditie met haar pessimistisch mensbeeld nog steeds het betekeniskader vormt waarbinnen bv. het sacrament van de doop gezien wordt. Ook de discussie over genade en vrijheid staat binnen die context. Het gaat over de “gevallen mensheid”, erfzonde, enz.

Een tweede zaak die m.i. niet ontweken kan worden betreft de uniciteit van de christelijke traditie. Hoe situeren we ons binnen het netwerk van religies en godsdiensten die elk op hun manier het menselijk geluk nastreven.

En verder: hoe situeren we ons vandaag ten aanzien van het oprecht atheïsme, toch een belangrijke gesprekspartner in deze tijd. En hoe staan we tegenover het christelijk humanisme, wat toch de houding is van veel ex-belijdende christenen?

Ignace D’hert o.p.

 

 

 

 

Blijf op de hoogte !

Blijf op de hoogte en meld u aan voor onze nieuwbrief !